maandag 15 oktober 2018

Onze zielen



Wat moest helen in onze harten
Leek voor anderen zo gewoon
We twijfelden aan het essentiƫle
Beducht voor schampere ondertoon

Van de dubbel aangeklede zielen
Zich slechts van warme jas bewust
Voor wie verschijning van de dingen
Op een volstrekte zekerheid berust

Wij verlangden naar een realiteit
Die niet door dromers wordt gekend
Die met zijn harde en pijnlijke feiten
De wraak verdorsten zoet verwent

Ook wij hadden een dorst te lessen
Maakten gewillig de handen vuil
Vernielden voor anderen illusies
in een verbitterde kosmische ruil

Tot de wortels niet dieper konden
doordringen in de donkere aard’
Een verzwelgende kille waarheid
Was niet langer een leven waard

Want het leven verstikt in het duister
En verbleekt in een bad van licht
Het wil zich mengen met hen beiden
Als vorm en inhoud van 't gedicht

Wij zullen nieuwe verzen schrijven
Niet van een hemel, niet van een hel
Maar van ineengevlochten voelen
“Ik begrijp je niet, ik begrijp je wel”…

Dit gedicht





Dit gedicht over liefde, schrijf ik niet
Want ik vrees mijn woorden te verraden
De pijn die het hart het diepste treft
Komt vaker van de goeden dan de kwaden

Dit gedicht vol van belofte, schrijf ik niet
Want ik zou mijzelf eens overschatten
En mij verbeelden jouw liefde waard te zijn
En dan aan te komen met mijn lege schatten

Dit gedicht over het leven, schrijf ik niet
Want ik ken nog niet de volheid van het delen
Nu de angst nog laat verkrampen in mijn hand
Wat ik gekregen heb als kennis voor de velen

Dit gedicht over de kinderen, schrijf ik niet
Want ik kan ze nog niet leren vrij te streven
Omdat de boog voor mijn pijlen altijd brak
En ik er weinig aan de wind heb meegegeven

Dit gedicht over dapperheid, schrijf ik niet
Want nog steeds wacht mij het grote onbekende
Ik droomde liever, dan die wijde weg te gaan
Waarvan ik soms het beginstuk wel verkende

Dit gedicht over wijsheid, schrijf ik niet
Want tussen ons is het mysterie steeds gebleven
Ik heb het nooit voor jou in woorden vastgelegd
En jij schat, hebt het mij nooit kunnen geven

dinsdag 13 maart 2018

Ode aan de jeugdzorg-ouder



 

Ik zal je wanhoop op een voetstuk plaatsen
en een lied zingen van je onmacht
met woorden die pijn doen als hagelstenen
Ik zal je open wonden bezingen
in je hart en in je ziel en
in de doordraaiende maalstroom van je gedachten

Ik zal je huilen beschrijven, dat als een
rivier van zinloos verdriet
slechts wrakstukken voortstuwt
zonder waarde voor de omstanders
die je aanzien voor een vreemdeling
die de pest en de rottigheid met zich meedraagt

Ik breng een groet aan je verloren positie
de afkalving van je mensenrechten
en het smoren van je stem
In het koor van professionele verstikkers
die elkaar bevestigen in hun afkeuring van jou

Ik bejubel de gedachte
dat jouw pijn zal groeien als mest
voor de planten der alwetendheid en almacht
van de Mandarijnen der volksgezondheid en veiligheid
die geloven dat iedereen veilig en gezond zal zijn
als je geen kracht meer hebt om te staan
en geen stem meer om te spreken

Laat deze woekerende planten
groeien tot ze niet verder kunnen
zodat hun bladerkronen zullen zakken
Zwaar door het gewicht van hun financiƫle lasten
Die niet door mededogen, maar door overmacht
zich zullen buigen naar het volk
om te horen waar ze tevergeefs
bovenuit wilden groeien
met hun inbeelding en hoogmoed
Om beschaamd en met kromme rug
aan te horen wat tot in hun wortels aangetast
en verrot is….